Koto, angisa, odo interview
Interview met /with Christine van Russel-Henar
Christine van Russel-Henar is the driving force behind the Koto museum in Paramaribo. I spoke with her about the way language, oral culture and traditional Surinamese wear are connected. The interview is in Dutch. Below you will find a transcription in Dutch, followed by a translation to English.
Christine van Russel-Henar is de drijvende kracht achter het Koto museum in Paramaribo. Ik sprak haar over de verbinding tussen orale cultuur, taal en traditionele Surinaamse kleding. Hieronder vind je het interview uitgeschreven in het Nederlands, gevolgd door een vertaling naar het Engels.
Transcriptie Nederlands
PW:
Kunt u schetsen wat de Koto-cultuur is, en hoe u er in geïnteresseerd bent geraakt?
CvRH:
Als jong meisje, we spreken over 1964, ging ik met mijn moeder mee, vooral in de Para, waar zij onderzoek gedaan heeft naar de koto, de angisa (1), naar het dragen en wie het droeg. Maar bij mijn moeder, Ilse Henar-Hewitt, is het eerder begonnen. Haar grootmoeder, die geboren is in 1867, dus net na de afschaffing van de slavernij, was een Koto-misi, we zeiden ook wel een Koto-vrouw. Dat betekent: ze ging niet anders gekleed dan in koto.
De koto is een klederdracht die in Suriname is ontstaan en die een hele mooie ontwikkeling doormaakte, na de afschaffing van de slavernij. Ik ben er dus verzeild in geraakt omdat mijn moeder ermee bezig was. Als jong meisje liet ze me niet thuis. Als zij op pad ging behoorde ik mee te gaan. Ik ben het vierde kind in het gezin en was net te jong om thuis te blijven met de anderen.
Het heeft me toen denk ik al geïnteresseerd want ik ging heel graag mee. Zij heeft allerlei koto-shows opgezet, en er ook zelf aan meegedaan. In 1991 stopte ze ermee en haar hoop was dat ik het over zou nemen. Zo ben ik er in verzeild geraakt en ik ben dan ook verder gegaan met het onderzoek. Zij heeft gewerkt aan de kleding, en ik heb dat uitgebreid naar zang, dans en ook odo’s.
Odo’s zijn echt wel verbonden aan de kleding, aan de bindwijze van de angisa. Die odo’s zijn meegekomen met de slaven vanuit Afrika. In Afrika worden stoffen nog steeds benoemd en dat ging men hier ook doen. Dus ik denk dat dat een cultuur is geweest die is blijven hangen, vooral als we kijken naar de mensen op de plantages, als we kijken naar de Para bijvoorbeeld, daar is de groep vrouwen te vinden die nog het meest gesproken heeft in de odo-taal.
Je kan erbij zitten en je afvragen: heeft ze het over mij? Waar gaat het over?
Het is niet alleen wenken, maar ook iets zeggen over een ander die erbij zit, een beetje in bedekte vorm.
PW:
Waarom is het spreken in odo’s ontstaan, en waarom vooral als een praktijk onder vrouwen?
CvRH:
Binnen de slavernijperiode mochten mensen niet met elkaar communiceren. En als ze dat wel deden, deden ze dat in hun eigen taal. En dat was vroeger vooral in odo’s vervat. Odo’s die gemaakt werden moesten kernachtig zijn, het moet uit de diepte komen. Het is een gebeurtenis, zegt men ook heel vaak. Er had iets plaatsgevonden, en men wilde die boodschap verspreiden onder de anderen. Als je je inleeft in hoe dat geweest moet zijn op de plantages, met de slavenmeesters, of als je wilt: de plantage-eigenaren, dan denk ik dat het communiceren met elkaar belangrijk is geweest.
Je merkt het ook in liederen. Als er feesten waren, of als er gezongen werd dan werden er binnen de liederen ook boodschappen aan elkaar gegeven. En dat dan ook weer beantwoord met een lied. Het communiceren in odo’s heeft langer geleefd op de plantages dan in de stad.
Je ziet wel dat er bijvoorbeeld Lobi singi’s (2) zijn geweest, waar vrouwen elkaar beschimpen in liederen, waarin wel die odo werd meegenomen. Dat is wel ontwikkeld vanuit de stad.
PW:
Wat is het verschil tussen een angisa-odo en een odo?
CvRH:
Angisa’s kregen namen, kregen een odo, als ze het verhaal wilden verspreiden.
Een hele mooie odo die me nu te binnen schiet, en dat heeft echt te maken met een verhaal van iemand.
Gridi nanga bigi ay meki dagu nanga puspusi e nyan na ini wan preti.
Ik ga het letterlijk vertalen:
‘Gridi’ is gierigheid, ‘bigi ay’ is hebzucht, ‘bigi ay’ zijn grote ogen, hebzucht.
Door gierigheid en hebzucht eten de hond en de poes uit één bord. Honden en poezen zijn vaak vijanden. Bij ons in Suriname althans, ik weet niet hoe het in de rest van de wereld is, maar in Suriname zijn ze absolute vijanden. Als er een poes op een erf komt zal de hond hem afmaken, als er honden zijn.
Wat zie je hier gebeuren? Door die twee factoren gierigheid en hebzucht eten die vrouwen uit één bord. En dat heeft te maken met een angisa die werd uitgegeven omdat de dienstvrouwen die werkten bij mijnheer in de gaten hadden dat de vrouw des huizes het toeliet dat de buitenvrouw van mijnheer ook binnenkwam om voor hem te zorgen. En natuurlijk gaan ze willen dat de gemeenschap, vooral in Suriname, dat mensen het weten. Ze gaan naar een winkel en dan geven ze die hoofddoek een naam. Die hoofddoek gaat verkocht worden op basis van die odo, die naam. En natuurlijk gaat men het willen en natuurlijk wil men weten om wie het gaat. Het is schimpen naar elkaar toe, het is een beetje venijnig. Dat speelt er. Dat is echt een angisa-odo.
Met een andere odo hoef je geen sociaal maatschappelijke boodschap door te geven. Die wordt gemaakt binnenshuis, binnen de groep, maar daar is geen hoofddoek aan verbonden. Een heleboel odo’s zijn niet aan een hoofddoek verbonden maar zijn een maatschappelijk communicatiemiddel.
PW:
Zou je kunnen zeggen dat een angisa-odo precieser is dan een algemene odo?
CvRH:
Een angisa-odo was gericht op mensen, echt gericht op iets dat er gebeurde. De andere odo’s zijn voor de spreektaal. Voor het woordgebruik. Het wordt dan wel ook meegenomen, overal, omdat het een odo is die gebruikt wordt. Het heeft ook een kernachtig verhaal. Het heeft de diepte van iemand die iets heeft willen aangeven. En die zal dan ook overal meegenomen worden. Maar die angisa met een odo moet je echt zien als een doek die uiteindelijk ook een economische waarde gaat hebben omdat er een odo aan verbonden is.
PW:
De doeken, die angisa’s waar odo’s aan gekoppeld werden, hadden niet noodzakelijkerwijs een relatie met de odo. Het is niet zo dat onderdelen van de print of wat er te zien is op de doek ook voorkomen in de odo?
CvRH:
Nee. Die doeken werden geïmporteerd. De importeurs zagen een handel in het doeken importeren. Ze wisten dat als de doeken kwamen: één, de vrouwen ze kochten om te binden, om te dragen, en twéé: ze die kochten om mee te schimpen, om boodschappen mee te geven. Dus heel vaak heeft die odo totaal niets te maken met het figuurtje.
Je ziet het wel, bijvoorbeeld een doek met twee ringen noemden ze Trowlinga omdat het lijkt op trouwringen. Maar je ziet bijvoorbeeld een doek met een faja lobi (3), daar hebben ze wel de faja lobi in de odo verwerkt. Maar op andere doeken zie je totaal geen gelijkenis.
Big’ big dey datra Zeiler kis’ asema na en oso is een prachtige doek, trouwens al die doeken hebben echt hele mooie figuurtjes. Blijkt ook dat doeken speciaal voor Suriname bedrukt werden omdat ze wisten dat er hier een massale handel was. De vrouwen hadden honderden doeken. Maar je kan geen odo linken aan ‘oh er zit een hartje op’. Nog een uitzondering, er is wel een doek met twee sleutels waarop dan een odo werd gemaakt. Te yu wani wan fasti lobi yu kamra doro no musu abi tu sroto. Er staan twee sleuteltjes op en hartjes, dus maakten ze deze odo. En die odo zegt: Wil je een vaste lobi dan moet je kamerdeur geen twee sleutels hebben. Dus ze hebben daar wel op de print ingespeeld, dus dat is er dan wel. Maar in het algemeen, niet.
PW:
Werden de angisa’s gevouwen bewaard, of werden ze plat bewaard?
CvRH:
Ja. Alle doeken, dus vaak honderden … Waarom hadden vrouwen vaak zoveel doeken? Alle doeken kwamen uit in vijf kleuren, en ze kochten dan ook alle kleuren. De doeken worden hard gesteven, netjes gestreken, en weggezet.
Heb je een doek nodig? Dan ga je in je kast je haalt hem eruit, je vouwt hem, je doet hem aan, en in negen van de tien gevallen is het dan weer: wassen, stijven, strijken en wegzetten.
PW:
U vertelde net dat de doeken verkocht werden en dat de angisa’s populair waren als ze een goede odo, een goede naam hadden. Kunt u iets zeggen over hoe die naamgeving in zijn werk ging ?
CvRH:
Dus dat werd heel vaak onderling door vrouwen gedaan, men zegt oudere vrouwen, die de naam bedachten aan de hand van het verhaal dat ze wilden verspreiden.
Maar je ziet ook dat de winkelier, want het was natuurlijk een hele handel,
die man was allang blij als er iemand kwam met een naam. Die doek zou dan heel goed verkocht worden en vooral als het een verhaal was waar veel sjeu aan zat, dan was hij verzekerd van een hele verkoop.
Wat je ook wel ziet: kwam er niemand met een naam, die man die had al odo’s verzameld. Hij had een schrift. Vroeger was het dus zo: je gaat naar zo’n winkel, je zit met die man en dan praat je tori met hem: je geeft allerlei verhalen en je geeft hem odo en die man begint dat op te schrijven. Heeft hij een doek en er verschijnt niemand, … de verkoop moet doorgaan.
Dus wat doet hij dan, hij geeft aan die doek een odo. Die doeken hebben wel odo’s, maar hebben geen verhalen. Dus dat zie je ook heel vaak. Die odo kan ook heel mooi zijn, maar het heeft geen verhaal.
En soms heeft die man dan de odo gekoppeld, hij heeft een naam gegeven. Dan doet er zich iets voor, en dan zal die naam op de voorgrond komen. En dan zal die toch weer verkocht worden omdat er nu een oso, een huis voor gevonden is met een verhaal.
PW:
Stel ik het me misschien te actief voor? Ik dacht dat vrouwen actief betrokken werden bij het geven van die namen. Als je iets geeft verwacht je daar iets voor terug. Wat kregen vrouwen ervoor terug?
CvRH:
Ik heb begrepen dat heel vaak als ze de naam bedacht hadden dat ze twaalf hoofddoeken kregen en ze betaalden voor 10. Cheaper by the dozen. Maar vooral; de vrouwen die de naam bedacht hadden mochten als eersten met die angisa te koop lopen. Die doek wordt buiten gehangen als een vlag, de naam staat op de borden, op het raam in de winkel, als je langsloopt zie je de naam staan en weet je er is een angisa geopend. Die vrouw zal de naam, groot op papier geschreven, op haar hoofddoek spelden. Of op haar hoofddoek, of op haar rug. Dat ze weten: dit is de naam en ik heb die gegeven.
Het was een erezaak.
Want je zal horen, ga bij haar, zij heeft die naam gegeven, vraag haar over wie die tori gaat. Het werd met heel veel fanfare gebracht, daarom zeggen we “angisa opo” Met opo bedoelen ze dan opstaan, opengaan, ontluiken van een nieuwe doek. En dan werd het ook op die manier verkocht. Vaak ook met een showtje eromheen, vooral als het betrekking had op mensen. En zoals mijn oudje ook zei, kijk als je over de Zwartehovenbrugstraat rijdt zie je die grote herenhuizen, op het erf hadden die erfwoningen. Vooraan woonden dan de deftige mensen en op het erf woonden dan of schoonmaaksters, of huishoudsters, noem het maar wasvrouwen.
Maar .. de viezigheid gebeurde voorin bij die deftige huizen. Het waren eigenlijk hun tragedies, hun verhalen die verwoord werden door die vrouwen van achter in die doeken. Heel vaak weet mijnheer van voren niet eens dat het zijn verhaal is die in een odo de ronde doet in de stad. Tot hij misschien via een wasvrouw of huishoudster te horen krijgt, “mijnheer eigenlijk is het uw verhaal”. Of hij komt het op de één of andere manier te weten. De vrouwen wisten het, maar de heren wisten het vaak niet om wie het ging.
PW:
Dus het was vaak roddel ?
CvRH:
Ja. Je moet het zien als schimpscheuten, roddels, waarvan de mensen vonden dat andern het moesten weten. Ja zo zou je het kunnen zien.
PW:
Als je 200 doeken hebt dan kan ik me voorstellen dat het niet makkelijk is om bij iedere doek de bijbehorende odo te kennen als die odo’s niet makkelijk te onthouden zijn.
CvRH:
De vrouwen vroeger wisten echt de namen van de doeken. Ik heb in 2007 een oudje ontmoet die zelf veel hoofddoeken had. En zij had ze geregeld in kleur. Als je haar kast opendeed kon ze je zeggen: “Tika wan dati dat heeft die naam, dat heeft die naam.” Dat moet ik ze echt wel meegeven dat ze dat wel wisten. Omdat het een cultuur was te hebben aan de hand van de naam.
1: Een angisa is een hoofddoek.
2: Rond 1930 ontstond de ‘Lobisingi’. Vrouwen bezongen hun mannen en elkaar in een vorm van liefdesdrama waarbij ook muziek gespeeld werd.
“De Lobisingi werd uitsluitend door vrouwen gedicht en voorgedragen, begeleid door Europese instrumenten. De lobisingi kan beschouwd worden als een lofzang op de liefde. Zij brengt de omgang tussen vriendinnen, haar deugden en gebreken. Door of vanwege de Lobisingi ontstonden er eigenaardige verhoudingen onder de vrouwen in Suriname, verhoudingen die niet afhankleijk waren van stand, ontwikkeling, nationaliteit of ras. De Lobisingi is een openlucht, dat in de regel op zondagmiddag van 4 tot 7 uurwerd uitgevoerd op bepaalde plaatsen in de stad.”
Ilse Henar-Hewitt, Surinaamse koto’s en angisa’s. Paramaribo : Westfort, 2e dr, 1990.
3: Een Faja lobi is de bloem van de Pauwenkers, de Ixora coccinea.
English Translation
PW:
Could you describe what the Koto-culture is and how you became interested in it ?
CvRH:
As a young girl, we are speaking about 1964, I accompanied my mother, mainly to the Para, where she researched the koto, the angisa (1), how it was worn and by whom.
But for my mother it started earlier. Her grandmother, born in 1867, so just after the abolition of slavery, was a Koto-misi, we also said: Koto-woman. Which means that she did not dress in anything else than a koto.
Koto is a traditional dress, that came into existence in Suriname and developed beautifully after the abolition of slavery. I got caught up in it because my mother was busy with it. As a young girl she didn’t leave me at home. As fourth child of the family I was just too young to stay home with the others.
I think it interested me at a young age, because I loved going with her. She organised all kinds of koto shows in which she participated herself. In 1991, she stopped doing that and her hope was that I would take over. That is how I came in, and I also persued her research: she worked on clothes, I extended that into singing, dance and als odo.
Odo are tightly connected to clothes, to the way angisas are folded. Odo came with the slaves from Africa. In Africa textiles are still named and people started doing that here as well. So I think it is a culture that continued. In the Para you will find the biggest group of women who used to speak the odo language. You can sit with them and wonder: are they speaking about me ? What is this about ? They are not only hinting, they are saying things about someone present, but in a covered up way.
PW:
Why did speaking in odo came into existence, and why as a practice among women ?
CvRH:
During slavery people where not allowed to communicate. And if they did, the did it in their own language. In the old days that was in odo. Odo that were made, needed to be concise. It had to come from deep within. It is often said that it had to be a ‘happening’. Something had taken place, and people wanted to spread the word among the others. If you imagine the situation at the plantations, with the slave masters, or if you prefer: plantation owners, then I think communiction with eachother was really important.
You also notice it in songs. If there were parties, there was singing then within the songs messages were passed on. And those were again answered in other songs. Communication in odo lived longer at the plantations than in the city.
One sees that Lobi singi’s (2) have been organised in which women taunt eachother, and in which odo played a role. That was developed in the city.
PW:
What is the difference between an ‘angisa odo’ and a general odo ?
CvRH:
Angisa were named, they were attributed odo, if twomen wanted to spread a story. A beautiful one that comes to mind now and that is really connected to the story of someone:
Gridi nanga bigi ay meki dagu nanga puspusi e nyan na ini wan preti.
I’ll translate it literally:
‘Gridi’ is greedy. ‘Bigi ay’ is avarice. ‘Bigi ay’ are big eyes, envy. Greed and avarice make the dog and cat eat from one plate. Dogs and cats are enemies. At least in Suriname. I don’t know about the rest of the world but here they are absolute ennemies. If a cat enters the yard and there are dogs, the dogs will finish the cat.
What do we see here ? Because of these two factors, greed and avarice two women eat from the same plate. It’s related to an angisa that was published because the servants working for a master saw that the woman of the house permitted the misstress of the master to enter the house and take care of him. And of course they want the community to know this. They go to a shop and name an angisa. That angisa was then sold because of the name, the odo. And of course people want to know whom this concerns. It is about denegrating each other, it is venomous play. That is what happens. That is a real angisa odo.
Other odo are used indoors, within the group, but they are not bound to an odo. Many odo are tools for societal communication, but not bound to an angisa.
PW:
Could you say that an angisa odo is more precise then a general odo ?
CvRH:
An angisa odo was directed at people, really pointing at something that had taken place. The other odo are meant to speak with. They provided words. They are taken everywhere, the odo are used. They too are proverbial and to the point. But the angisa with an odo, you really have to see as a cloth that in the end has an economic value, because of the attributed odo.
PW:
Those cloths, the angisa to which odo were attributed, they were not necessarily related to the odo. Elements from the print did not figure in the odo ?
CvRH:
No, the textile was imported. The importers saw a trade in bringing the textile here. They knew that women wanted them for two reasons. One: to tie them and wear them. Second: to blame call each other names, to send messages with them. But often the odo has nothing to do with the figures.
It does happen though, for example a cloth with two joined rings is named Trowlinga because they look like wedding rings. But you also see a cloth with a faja lobi (3) and then the faja lobi is included in the odo. But on other cloth you don’t see any resemblance.
Big’ big dey datra Zeiler kis’ asema na en oso is a beautiful print, all cloth have great patterns by the way. And it turns out that the kerchiefs were printed especially for Suriname because they knew there was a massive trade in it. The women had hundreds of cloth. But you can not link an odo to “oh look there’s a heart shape”. Another exception, there is a cloth with two keys to which an odo was made.
Te yu wani wan fasti lobi yu kamra doro no musu abi tu sroto.
There are two keys and hearts, so they made this odo which means: If you want a steady love then the door to your room must not have two keys. They played with the print, so it does exist. But in general no.
PW:
Were the angisa kept folded ? Or were they kept flat ?
CvRH:
All cloth, often hundreds .. Why did women often have so many cloth ? The came out in five colours and the women bought all of thise colours. The cloth were starched, neatly ironed and put away. You need a cloth ? You go to your wardrobe, get it out, fold it, wear it, after which, in nine out of ten cases they were washed, starched, ironed and put away.
PW:
You were saying that the textiles were sold and that angisa became popular if they had a good odo, a good name. Can you describe how this name giving took place ?
CvRH:
That was often done by women among themselves, they say elderly women, who thought of a name based on the story they wanted to spread.
The shop owner would be quite pleased when someone came by to bring a name. It was quite a trade after all. That cloth would surely be sold very well and especially when it was a juicy story, then sales were guarenteed.
But if nobody came with a name, the man had already collected odo. He had his notebook. In the old days it was like this: you went to such a store, you sit with the man and talk tori with him. You give all kinds of stories and you give an odo and the man writes it down. Does he have a cloth and no one appears ? well the sales must go on. So he would give a cloth an odo. Those textiles do have odo but no stories attached to them. The odo can be beautiful, but it is without story.
And then sometimes, the man has coupled the odo, given a name, and something occurs. The name can then be used to forground that. And the angisa will be sold again because now an oso, a house has been found for the story.
PW:
I understood that women were actively involved in the name giving. If you give something you might expect something in return ? What did the women receive in return ?
CvRH:
Often if they came up with the name, they received twelve headkerchiefs and they paid for 10. Cheaper by the dozen. But more important: the woman who came up with the name would be the first to wear the angisa. That cloth would be hung outside like a flag, the name is on show in the shop windows, in the shop, if you walk by you’ll see the name and you will know a new angisa has been ‘opened’. That woman wil carry the name, written on paper, pinned to her head scarf. Either to her headkerchief, or pinned on her back. So they will know: this is the name and I have given it. So it was a matter of honour.
They would say, go to her, she gave the name, ask her to whom this tori relates. It was brought with lots of bells and whistles, that’s why we say “angisa opo”. With opo we mean rise up, to open, to flourish, the blossoming of a new cloth. And then it was sold that way as well, often accompanied by a show, especially when it related to people.
As my old lady used to say, look, you drive over the Zwartehovenbrugstraat and you see all those big mansions, on the compound there were these small yard houses. So in front you have the dignified people and in the back on the property the cleaning women, housekeepers, laundry ladies are living.
But the dirt happened in the front house. It was often their tragedies, their stories that were told by the women in the back through their angisa. Mostly the lord of the house would not know that his story was circulating in the city through an odo. Until maybe a servant would tell him “sir, it is actually your story”. Or he finds out one way or another. The women knew but the men often didn’t know who it was about.
PW:
So, often it was gossip?
CvRH:
Yes. you have to see it as a practice of taunting. Gossip of which the people thought others should know about. Yes you could see it that way.
PW:
If you have 200 angisa or more, I imagine it is not that simple to memorise the relevant odo for each cloth ?
CvRH:
The women back in the days really knew the names of the fabrics. In 2007 I met an old woman who herself had many headkerchiefs. She had arranged them by colour. If you opened her wardrobe she could tell you: Tika wan dati that has this name, that one that name. I have to give it to them, they really knew it. It’s because it was the culture, to possess on the basis of a name.
1: An Angisa is a headkerchief
2: Around 1930 ‘Lobisingi’ were a form of love-drama involving music. Women would sing about their men and each other, usually in a public place, such as a town square.
“Lobisingi were exclusively written and performed by women, accompanied by European instruments. The Lobisingi can be seen as an ode to love. They feature relations between girlfriends, their virtues and shortcomings. Because of the Lobisingi peculiar relationships between women in Suriname occurred. Relations that were not depending from status, development, nationality or race. The Lobisingi is an open air, usually carried out in certain places in the city, sunday afternoon between 16:00 and 19:00. (translation PW)
Ilse Henar-Hewitt, Surinaamse koto’s en angisa’s. Paramaribo : Westfort, 2e dr, 1990.
3: The Faja lobi is the flower of the Ixora coccinea.